Kanttekeningen bij de Uitspraken door de Raad van State d.d. 2-8-1999 inzake vergunning voor veldproeven met aardappelen, suikerbieten en koolplanten waarin diverse genen

Hier onze kanttekeningen bij de uitspraken door de Raad van State dd. 2-8-1999.


Betreft de Uitspraken door de Raad van State d.d. 2-8-1999 inzake door ons bestreden vergunningen aan v.d. Have, Kapelle, voor veldproeven met aardappelen, waarin diverse genen, waaronder antibioticum-resistentie-merkergen, met suikerbieten met antibioticia-resistentie(merker)genen, herbicide resistentie-genen en virusresistentie-genen en aan Bejo Zaden voor koolplanten met een antibioticum-resistentie-merker-gen, en een genconstruct voor insecten-resistentie (gna)

In deze uitspraken wordt vastgesteld, dat de Minister “een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten voortvloeit”.

De VROM heeft hierdoor de vrijheid om risico’s te beoordelen volgens de nieuwste inzichten. Wij merken hierbij op, dat in haar analyse in de Beschikking van Kanamycine-resistentie-merker-gen uitsluitend wordt gerefereerd aan een rapport, dat in haar opdracht in 1991 werd geschreven.

Wij menen te mogen opmerken, dat er nog steeds geen consensus is over de algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

De transparantie voor de consument wordt geweld aangedaan.
De vragen van de vragenlijst bij de aanvrage voor de vergunning kunnen wel juist zijn beantwoord, maar een goede risico-analyse is niet te maken. Zij moet betrekking hebben op reeds bestaande planten in de kas. In werkelijkheid zijn de vragen beantwoord n.a.v. plannen en niet van planten.
Een feitelijke risico-analyse van planten die klaar zijn voor het veld werd niet gedaan (omdat deze planten nog niet aanwezig waren).

En een risico-beoordeling is nu juist dat waar de consument op zit te wachten: een mededeling betreffende de risico’s.
Als in het kas-stadium bekend is, dat er altijd risico’s zijn, groot of klein, dan blijven die risico’s ook in de verdere ontwikkeling bestaan.

Het is dan voor de overheid duidelijker waar de verantwoordelijkheid ligt ingeval van latere schadeclaims.

Nu is het zo, dat de Minister – via veiligheidsverklaringen door de COGEM – volledig aansprakelijk is voor eventuele nare gevolgen- die te voorzien waren.

Het is net zoals in het verkeer: als je door rood stoplicht rijdt – ook al heb je goed uitgekeken, dat “er niets aankomt”- dan toch krijg je als burger een boete opgelegd. De Minister nu kennelijk niet, want die heeft een zekere beoordelingsvrijheid – goed of slecht, en geeft eventueel subsidie.

Heeft de burger die beoordelingsvrijheid in het verkeer ook?

Het vorenstaande kan een prima argument voor AVEBE zijn om een schadeclaim bij de overheid neer te leggen.

Helaas konden wij de Raad van State niet overtuigen.

Voor risico-overwegingen verwijzen wij graag naar het proefschrift van drs. Ad van Dommelen: “Hazard Identification of agricultural biotechnology” 1999.

J. van der Meulen, L. Eijsten


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.