Onderzoek van Hoechst (dr. Arno Schulz) betreffende de substraten van Phosphinothricinacetyltransferase(PAT).

Amsterdam, 7 november 1999.

Twee Proefopzetten (onderzoeken) waaruit elkaar tegengestelde conclusies werden getrokken, t.w. van

  1. Charles J. Thompson, 1987: Characterization of the herbicide-resistance gene bar from Streptomyces hygroscopicus:
  2. Dr. Arno Schulz, 1993: L-Phosphinothricine N-Acetyl-transferase -Biochemical Characterization – een rapport verwerkt in Wehrmann 1996 (Schulz is co-auteur).

Het onderwerp is de charcterization van het enzym Phosphinotricinacetyltransferase PAT, en wel in het bijzonder de specificiteit van de substraten.

Het eerste onderzoek betreft de reactie van phosphinothricine met acetyl co-enzym A onder invloed van het enzym PAT en vergelijkt dit met een aantal structurele analogen van PPT Phosphinothricin.
Eén van de analogen was L-glutamaat.
De reactieprodukten werden ge-identicifeerd via een massaspectogram en de evenwichtsconstanten (de affiniteit) werd bepaald.
Naast Phosphinothricin (PPT) werden een aantal structurele analogen getest of er een acetylerinsreactie plaats vond.
L-Glutaminezuur was een van de onderzochte stoffen.

Ten opzichte van PPT was de affiniteit van de meeste stoffen gering: één stof reageerde niet

Bij deze proef, waarbij een reactie optrad tot een ge-identificeerd produkt (de detectiegrens is hier niet in het geding) dat getalsmatig kan worden gerapporteerd, lijkt er geen reden aanwezig om aan het feit, dat glutaminezuur een substraat is van PAT te twijfelen.

 

Het tweede onderzoek betreft de reactie van een groot aantal amininozuren, waaronder L-glutaminezuur, dat ook in het eerste onderzoek voorkwam, in een reactiemix tesamen met 100% overmaat PPT t.o.v. de acetylbron acetyl co-enzym A en PAT. Reactieprodukten werden via chromatografie ge-identificeerd.

Ook bij een zeer grote overmaat L-aminozuur konden geen reactieprodukten met de aminozuren worden gevonden. Er werd alleen acetylphosphinothricin gevonden.

De auteurs concludeerden dat PAT heel specifiek alleen PPT als substraat heeft.

Tegen deze, met het eerste onderzoek in strijd zijnde conclusie, kan het volgende worden aangevoerd. (Overigens wordt het eerste onderzoek in de literatuurlijst van het tweede onderzoek genoemd):

  1. Er is geen detectiegrens bepaald voor geacetyleerd L-glutaminezuur.
  2. De mogelijkheid, dat geacetyleerd glutaminezuur een acetylbron is voor de acetylering van PPT is buiten beschouwing gebleven.In de proefopzet had dit gerealiseerd kunnen worden door geacetyleerd glutaminezuur aan de reactiemix toe te voegen in een hoeveelheid boven de detectiegrens en na te gaan of deze toegevoegde hoeveelheid bij de reactie verdwijnt.
    Op grond van de resultaten van het eerste onderzoek zal het verdwijnen zeker voorspelbaar plaatsvinden!!
  3. Er is gewerkt met een reactiemix waarin een grote overmaat van een concurrerend substraat, het PPT, aanwezig was.Observaties met de zuivere aminozuren zijn niet gedaan.
  4. Een bespreking van de uitkomsten van het eerste onderzoek in het bijzonder waarom deze anders uitvielen, ontbreekt geheel.
  5. In wezen beschuldigen de auteurs van het tweede onderzoek de auteurs van het eerste onderzoek van duimzuigerij, van fraude (het eerste onderzoek bevat een schat van getalsmatige gegevens; in het tweede onderzoek ontbreken getallen).In het tweede onderzoek is dit aspect onvoldoende uitgewerkt.

De achtergrond van de conclusie, dat PAT slechts één substraat – het PTT – zou hebben is het volgende:
In herbicide (PPT)-resistente gewassen komt het gen-produkt, het PAT, voor.

Voor een toelating tot de markt moet de giftigheid van dit gen-produkt worden bekeken.

Zou dit gen-produkt kunnen reageren met onze DARMINHOUD b.v. met het -belangrijke- aminozuur L-glutaminezuur?

Het zou handenvol onderzoeksgeld betekenen om het te bagatelliseren. Totaal ontkennen lijkt voor HOECHST een betere strategie!

Wij geloven, dat de conclusie uit het tweede onerzoek totaal ongefundeerd is en dat het onderzoek niet de naam van “onderzoek” mag dragen. Het is een incompetent onderzoek, en de mensen, die dit citeren dienen op de incompetentie te worden aangesproken.

J. van der Meulen, L. Eijsten.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten