Brief aan VROM, GGO 99/05 – Suikterbieten, van der Have, Advanta

== Brief ==

Brief aan VROM, minister Pronk, Betreft 99/05 – Suikerbieten van der Have
Datum 04-09-2001== Omschrijving ==

Brief van L. Eijsten aan het ministerie van VROM, betreffend dossier 99/05, Suikerbieten van der Have

Reactie op brief 10 augustus 2001.

Mevr Eijsten gaat in deze brief ook uitvoerig in op een allergologisch onderzoek dat op haar is verricht. Voor dit onderzoek zie: [[Resultaat allergologisch onderzoek bij Eijsten, glufosinaat-ammonium]]

== Auteur(s) ==

* Eijsten, Lily

=== Brief (volledige tekst) ===

Ministerie van VROM,
Directoraat Generaal Milieubeheer,
In Handen Drs. J. P. Pronk,
Rijnstraat 8, Postbus 20951,
2500 EZ DEN HAAG
IPC 100.

 

Geachte Heer Pronk,

 

Betreft Dossier 99/05 – Suikerbieten [[van der Have]]

Hiermede kom ik terug op Uw brief van 10 aug. jl. Ref. SAS/2001086809, waarin U aanvoert, dat Hoechst beweert dat er slechts één substraat van PAT is, tegenover het aangetoonde feit van Thompson, dat er meerdere substraten van PAT zijn. ‘Het is Geen Good Laboratory Practice van Hoechst om dit door Thompson aangetoonde feit niet in een onderzoek te weerleggen. Over de schadelijkheid voor de gezondheid schreef ik U en zend U hierbij het commentaar van de Heer Drs. J. Visser, hetwelk ik indertijd naar de Raad van State zond.

Wat betreft het tweede punt: ik heb niets “gevraagd”. De mensen, die verstand van zaken hebben zeggen meteen: die test deugt niet. Die test is niet alleen in “mijn ogen” foutief. De reden waarom de dermatoloog geen andere test wilde doen blijft in het duister.

Volgens mij zit in het dossier, dat de dermatoloog heeft “opgebouwd” in ieder geval documentatie, welke ik hem heb gegeven, omdat hij mij vertelde, dat hij de stof niet kende. Dat vind ik een gotspe. Ik heb zelfs een liter GL14 moeten organiseren, die ik slechts enkele dagen vóór de test in het ziekenhuis mocht afleveren.

De dermatoloog had contact met het [[CTB]] moeten opnemen om uit te zoeken waar die dermatitis van kon komen, d.w.z. de samenstelling van GL14 op te vragen.

Als consument/detective ben ik er nu achter gekomen, dat de veroorzaker waarschijnlijk een hulpstof is, n.l. PROPAANDIOL (10% van de formulering). Ik heb nu meerdere rapporten, die aantonen dat propaandiol dermatitis (eczeem) veroorzaakt. Deze stof zit in veel producten en dat is buitengewoon ernstig. Vooral nu er allerwegen een explosie is van eczeem! Notabene, in Zovirax – tegen koortslippen -zit ook propaandiol. (Net als bij herbiciden: niet iedereen zal er last van hebben.)

Het is niet juist om van mij te verlangen om met nog meer bewijs te komen. Het kort mij voor, dat de Nederlandse overheid met al zijn gezondheidsinstanties (RIVM, Gezondheidsraad enz.) wel wat meer informatie had kunnen geven over die foutieve test, zodat de schadelijkheid van het herbicide niet langer onder tafel geschoven kan worden.

Overigens: “inhoudelijk” heeft niemand op mijn bezwaren gereageerd, ook in Uw brief van 10 augustus jl. niet.
Doch Staatsraad Berg heeft hiertoe toch het verzoek gedaan aan VROM en COGEM – en daar wil ik mij aan houden.

De vergunningverlening is een zaak van de gezamenlijke ministeries, en ik mag aannemen, dat er overleg gepleegd had kunnen worden in deze “ernstige” zaak.

Het mag niet zijn, dat men steeds kan schrijven: er zijn geen gevallen bekend over de schadelijke werking. Wat ik zeer vreemd vind, is dat er niemand kritiek leverde op dergelijke uitlatingen. Of toch? Het komt mij voor, dat juist de overheid de onderste steen boven moet halen om de bevolking te beschermen tegen misleidingen zoals de onderhavige.
Ik ”’twijfel niet”’ aan de ”’on”’juistheid van de test, en noem in dit verband de EU Legislation en diverse rapporten betreffende de juiste tests. Dat is de reden, waarom ik met de desbetreffende bezwaren ben gekomen. Het geval speelt reeds vanaf 1992 (sensibilisatie).

U begrijpt ècht wel, dat door foutieve tests meer dan eens beweerd kan worden, dat er geen negatieve gevolgen zijn gevonden door toepassing van het herbicide. Dit moet toch voor de overheid een reden zijn de zaak tot op de bodem uit te zoeken. ”’In de USA kan dat wel. Waarom hier niet?”’

Als ik de stukken lees van de EPA betreffende de diverse herbiciden/pesticiden dan valt mij op, dat steeds gesproken wordt over gegevens uit het dossier: gegevens verstrekt door de fabrikant.

In een dossier van AgrEvo wordt een bewijs opgevoerd, dat zou moeten aantonen, dat het herbicide niet sensibiliserend werkt. Een groep mensen werd de “crop” ingestuurd, en kwamen er even later “onbeschadigd” weer uit! Niets te zien! Moeten consumenten deze hullabaloo maar voor zoete koek aannemen? Dit z.g. bewijs is van de gekke. Er staat b.v. niet hoe lang geleden de laatste bespuiting had plaatsgevonden, of het mensen betrof die getest waren op hun al dan niet atopisch zijn en b.v. ook niet behoorden tot het Kaukasische ras (die zijn vatbaarder), en of diezelfde mensen b.v. een jaar later wederom in een veld met bespoten crop werden losgelaten. Ongelofelijk!

Om maar te kunnen beweren (zonder onderbouwing) dat het produkt niet sensibiliserend werkt, worden de mensen maar op verkeerde wissels gezet, m.a.w. belazerd.

Consumenten moeten er toch op kunnen vertrouwen dat de beoordelaars van de fabrikantendossiers dergelijke misleidingen wel ontdekken. NIET DUS.

Overigens, Uw brief van 16/8’01 moet geschreven zijn in overleg met de COGEM. De Heer Schellekens schreef mij namelijk, dat dat in ieder geval de bedoeling was.

Waarom kan men niet gewoon zeggen: het ligt er dik op, dat hier van een foutieve test sprake is: een hydrofiele stof moet met een “geschikte”, d.w.z. met een hydrofiele stof als drager getest worden, of anders puur op de huid. Vraagt U het maar eventje aan Mevr. Borst. Waarom die draaierij, gewoon de waarheid zeggen. Wat moeten consumenten van deze draaierij denken? Het is toch niet aan mij om nu te gaan bewijzen dat de aarde rond is?

Het is toch niet zulk een moeilijk probleem als die welke boekhouders voorgelegd kregen hoe ze de voorraadadministratie dachten te kunnen bijhouden van de gedolven erts aan de achterkant van de maan!

In het Expert Panel Report on the Future of Food Biotechnology prepared by The Royal Society of Canada, enz. wordt op bl.213 uitdrukkelijk gesproken over de belangrijkheid van het vertrouwen tussen de industrie en de “Regulators”: Slechts in een atmosfeer van vertrouwen kunnen overheid en industrie samenwerken, enz.: …”in the cooperative way necessary to generate the product and ”’test data required for the protechtion of public safety”'”.

Dit is precies mijn bedoeling verwoord, waarom ik een proces heb aangespannen om de z.g. inerte stoffen (hulpstoffen) openbaar te maken aan het publiek.

De Bestrijdingsmiddelenwet wordt toch ook uitgebracht, niet alleen door de VROM, maar in samenwerking met andere ministeries en die bezwaarschriften tegen vergunningen voor proeven of markttoelatingen enz. moeten toch officieel aan de VRCM gericht worden. Het zijn landbouwkundige zaken, met eventuele gevolgen voor de gezondheid van de bevolking. Die negatieve effecten van landbouwkundige toepassingen mogen niet schadelijk zijn voor de humane gezondheid.

In de USA trekt met hieruit ook de consequenties, waar b.v. de Starlink-mais verboden werd voor menselijke consumptie (niet verboden voor diervoeder!!!!).

Die Bt-eiwitten zijn niet dodelijk voor de mens, maar wel voor de maisboorder, met een PH-gehalte in de “midgut” van 7 of hoger, en voor alles met een PH van 7 of hoger in hun spijsverteringssysteem!

Ik ben aan het uitzoeken hoe het kwam, dat papegaaien in Noord Italië stierven met maiskorrels in hun krop, waarbij de krop geperforeerd was – naar ik las, en waardoor zij niet meer konden eten, resp. tengevolge van een grote infectie etc
Hadden die papegaaien illegaal BT-mais gegeten? Hadden ze een virus-infectie opgelopen?

Men schrijft steeds: Bt-eiwit is niet dodelijk, voor de mens (!), maar het Crystal lost op in Delta endotoxin en dat is het grote giftige deel, dat zorgt voor beschadiging van de celwand. (s.e.& o.).

Mijn conclusie is, dat door “foutieve” mededelingen de geloofwaardigheid van AgrEvo een grote knauw heeft gekregen, en ik vind, dat de zaken waarmee ik te maken heb, parallellen vertonen met die Starlink–affaire in de USA, en dat de overheid in de onderhaivge kwestie niet handelt in het belang van de bevolking – hoe behoedzaam men ook schrijft! Moet een consument nu weer het voortouw nemen, of de nek uitsteken, in een zaak, die uiteindelijk de voedselveiligheid betreft.

Waar U het heeft over mijn “vraag” betreffende de reden waarom de dermatoloog de juiste test niet wilde doen, zeg ik: het was van mij geen vraag maar een “constatering”.

* Hij moet ALTIJD DE JUISTE TEST DOEN, onder alle omstandigheden.

Hij heeft dan ook laakbaar gehandeld. Hieromtrent hoef ik waarachtïg geen second opinion te vragen. De mededelingen van de dermatoloog zijn belastend genoeg: Als hij met die tests zou doorgaan, zou de kans bestaan, dat er inderdaad sensibilisatie zou optreden.

Mooier bewijs van de sensibiliserende eigenschappen van Finale SL14 is er niet – zou ik denken.

Tot die conclusie had hij ook kunnen komen door de tests te doen volgens b.v., de EU–Legislation. Hij zit in een moeilijk parket, maar het is natuurlijk voornamelijk een zaak van Hoechst.

Toen ik enkele weken geleden aan de Heer Noome van Advanta vroeg of hij de samenstelling wist van de herbiciden waartegen hij zijn planten resistent maakt (glyfosinaat amm.) antwoordde hij: neen, dat is de zaak van Hoechst.

Het is wel degelijk de verantwoording van de overheid te zorgen, dat de bevolking/consument gevrijwaard wordt voor schadelijke stoffen voor de mens, via welke weg die dan ook tot ons komen. De Minister heeft al zijn verantwoordelijkheid genomen door zich in te zetten voor onderzoek naar schadelijke werking van herbiciden en hun hulpstoffen in de formulering.

Als de betreffende personen de “tekortkomingen” in de fabrikantendossiers niet zien, misschien alleen al door tijdsgebrek, dan zitten we met een zeer groot probleem. Vertrouwen op de juistheid van de verstrekte gegevens had men heden absoluut niet meer. Consumenten zijn toch niet allemaal schlemie1en.

Hoe krijg je die gifstoffen weg? Net als die Japanse duizendknoop!! Men is hier bezig geweest met Roundup Futur (niet toegelaten!) maar is gestopt uit angst voor het bodemleven. Er werd geadviseerd: Evolution!! Gouden tijden voor grondverzetmachines! 1 meter diep graven en wortelstokken van 20 meter lang verwijderen. En nauwkeurig. Er is nog een herbicide van 41% glyfosaat! Bufferzone?

Vriendelijke groeten,

L. Eijsten.

 

Bijlage: PAT

== Zie ook ==

Andere documenten betreffende 99/05 Suikerbieten, van der Have/Advanta:


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

 

Voornemen intrekking vergunningen veldproeven BGGO 99/05 Advanta Seeds

== Titel ==

Kennisgeving vah het voornemen tot intrekking van besluit van 9 mei 2000 tot vergunningverlening aan  Advanta Seeds B.V. te Kapelle
(BGGO 99/05)

== Omschrijving ==

Afschrift van brief die VROM aan Advanta Seeds gestuurd heeft.

== Auteur(s) ==

* Minister van VROM

== Volledige tekst ==
Aan:
Mevrouw L. Eijsten, Ceintuurbaan 266, 1072 GJ AMSTERDAM

Kenmerk: MJZ2001088100 Datum 07 AUGUSTUS 2001

Onderwerp:
inzake het beroep tegen het Besluit d.d. 9 mei 2000 tot vergunningverlening aan Advanta Seeds (BGGO 99/05)

Geachte mevrouw Eijsten,

Bijgaand treft u aan een afschrift van de kennisgeving van het voornemen tot intrekking van mijn besluit van 9 mei 2000 (kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/05) tot vergunningverlening aan Advanta Seeds B.V. te Kapelle.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,
: De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor deze: de directeur Juridische zaken

Bijlagen: kennisgeving intrekking beschikkingen d.d. 31 juli 2001 (kenmerk SAS/20001078270)


Aan:
Advanta Seeds B.V., t.a.v. drs. C. Noome, Van der Haveweg 2, 4411 RB Rilland

Kenmerk SAS/2001078270 Datum 31 juli 2001

Onderwerp
kennisgeving van voornemen intrekking vergunningen veldproeven

Geachte heer Noome,

Hierbij geef ik u kennis van het voornemen als bedoeld in artikel 3:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht om een besluit te nemen tot intrekking van de hierna vermelde besluiten, waarbij aan Advanta Seeds B.V. vergunningen zijn verleend als bedoeld in artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: Besluit GGO):
*- besluit van 9 mei 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/05
*- besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS, nr. BGGO 98/15
*- besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS, nr. BGGO 99/01
*- besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS, nr. BGGO 99/02
*- besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS, nr. BGGO 99/03
*- besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS, nr. BGGO 99/04
*- besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS, nr. BGGO 99/07

In de uitspraak van 16 november 2000, inzake 200002946/1, 200004252/1, 200004254/1, 200004255/1, 200004256/1, 200004258/1 en 200004259/1, heeft de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit GGO, de plaats en de omgeving waar de veldproeven worden uitgevoerd, nauwkeurig moeten zijn beschreven. In de aanvragen om vergunning die tot de voormelde besluiten hebben geleid zijn de provincies onderscheidenlijk de gemeenten aangeduid waar de veldproeven zullen worden uitgevoerd. Verder bevatten deze aanvragen een globale beschrijving van de eisen waaraan de proefvelden moeten voldoen. Een nauwkeurige beschrijving van de proefvelden ontbreekt. De Voorzitter betwijfelde daarom of de aanvragen voldoen aan het bepaalde in artikel 24, tweede lid, van het Besluit GGO in samenhang met bijlage 3, onder twee, bij het Besluit.

Gelet op bovenstaande en het in de Integrale Nota Biotechnologie neergelegde beleid met betrekking tot antibioticum-resistentiegenen zijn de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voornemens de hiervoor vermelde vergunningen in te trekken.

Binnen vier weken na dagtekening van deze kennisgeving kunt u uw zienswijze over dit voornemen naar voren brengen. U kunt uw zienswijze schriftelijk indienen bij het Ministerie van VROM, Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Stoffen, Afvalstoffen, Straling, ic 645, t.a.v. dr. I. van der Leij, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag.
Een afschrift van deze kennisgeving wordt verzonden aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken advies uit te brengen over het voornemen tot intrekking van voormelde besluiten over te gaan.

Voor de goede orde wijs ik u erop dat deze kennisgeving geen rechtsgevolg heeft. Het verdere verloop van de procedure is – in het kort – als volgt: nadat de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken zal een ontwerpbesluit worden opgesteld, waarin rekening wordt gehouden met de ingebrachte zienswijzen. Tegen dit ontwerpbesluit kan een ieder schriftelijk bedenkingen inbrengen. Uiterlijk binnen zestien weken na deze kennisgeving, zal een besluit met betrekking tot de intrekking van voormelde vergunningen worden genomen. Ik verwijs verder naar afdeling 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoogachtend,

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor deze: de directeur-generaal Milieubeheer,


== Zie ook ==


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

 

Uitspraak RvS BGGO 99/05 Advanta Seeds Suikerbieten

== Titel ==

Uitspraak Raad van State, BGGO 99/05 Advanta Seeds Suikerbieten.

== Begeleidende Brief ==
Aan:

L. EIJSTEN E.A., CEINTUURBAAN 266, 1072 GJ AMSTERDAM

 

Datum: 30 juli 2001

Onderwerp: Advanta Seeds B.V. Suikerbieten

Ons nummer: 200002946/2/M 1

 

Hierbij zend ik u een afschrift van de uitspraak in bovenvermelde aangelegenheid.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, voor deze,

== Uitspraak ==

200002946/2, 200004252/2, 200004254/2, 200004255/2, 200004256/2, 200004258/2, 200004259/2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2001

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:
1. L. Eijsten en erven J. van der Meulen,
2. W. de Lange,
3. de stichting “Stichting Greenpeace Nederland”,

alle wonend dan wel gevestigd te Amsterdam, appellanten,

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.

 

=== 1. Procesverloop ===
Bij besluit van 8 mei 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/05, heeft verweerder in overeenstemming met de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, krachtens artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1993, 435; hierna: het Besluit) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Advanta Seeds B.V. (hierna: vergunninghoudster) tot 31 december 2008 een vergunning verleend voor het verrichten van veldproeven met niet-bloeiende genetisch gemodificeerde glufosinaat¬ammoniumresistente suikerbieten. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de provincies Drenthe, Flevoland, Friesland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Zeeland en Zuid-Holland. Dit besluit is op 11 mei 2000 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 18 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2000, en appellant sub 2 bij brief van 20 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2000, beroep ingesteld.

Bij besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 98/15, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit aan vergunninghoudster tot 31 december 2008 vergunning verleend voor het verrichten van werkzaamheden in bedrijfsruimten, kassen en in het veld met genetisch gemodificeerde Brassica napus planten, waaronder koolzaadplanten, met een resistentie voor bepaalde vormen van biotische stress. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de gemeente Reimerswaal.

Bij besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/01, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit aan vergunninghoudster tot 31 december 2008 vergunning verleend voor het verrichten van werkzaamheden met bloeiende en niet-bloeiende glufosinaat¬ammoniumresistente genetisch gemodificeerde suikerbieten in bedrijfsruimten, kassen en in het veld. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de gemeenten Bergen op Zoom, Dropten, Heusden, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Roosendaal, Steenbergen, Tholen en Woensdrecht.

Bij besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/02, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit aan vergunninghoudster tot 31 december 2008 vergunning verleend voor het verrichten van werkzaamheden in bedrijfsruimten, kassen en in het veld met genetisch gemodificeerde koolzaadplanten (Brassica napus L.) met een additionele herbicideresistentie. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de gemeente Reimerswaal.

Bij besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/03, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit aan vergunninghoudster tot 31 december 2008 vergunning verleend voor het verrichten van werkzaamheden in bedrijfsruimten, kassen en in het veld met genetisch gemodificeerde, in de groeivorm gewijzigd koolzaad. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de gemeente Reimerswaal.

Bij besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/04, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit aan vergunninghoudster tot 31 december 2008 vergunning verleend voor het verrichten van werkzaamheden in bedrijfsruimten, kassen en in het veld met genetisch gemodificeerd koolzaad met een gewijzigd koolhydraatmetabolisme. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de gemeente Reimerswaal.

Bij besluit van 20 juli 2000, kenmerk DGM/RVS nr. BGGO 99/07, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit aan vergunninghoudster tot 31 december 2008 vergunning verleend voor het verrichten van werkzaamheden met bloeiende en niet-bloeiende glyfosaat resistente suikerbieten in bedrijfsruimten, kassen en in het veld. De werkzaamheden zullen plaatsvinden in de gemeenten Bergen op Zoom, Dropten, Heusden, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Roosendaal, Steenbergen, Tholen en Woensdrecht.

Verweerder heeft voormelde besluiten van 20 juli 2000 genomen in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Deze besluiten zijn op 27 juli 2000 ter inzage gelegd.

Tegen deze besluiten heeft appellante sub 3 bij brief van 5 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2000, beroep ingesteld. De gronden van deze beroepschriften zijn aangevuld bij brief van 10 oktober 2000.

Bij brief van 18 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verweerder een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2001, waar appellanten sub 1, waarvan L. Eijsten in persoon en bijgestaan door drs. J. Visser, gemachtigde, en appellant sub 2 en appellante sub 3, beiden vertegenwoordigd door mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. Kleijs en dr. J. van der Leij, ambtenaren van het ministerie, en dr. J.E.N. Bergmans, gemachtigde, zijn verschenen.

Verder is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. L.P. Hoogenboezem en drs. C. Noome, gemachtigden, als partij gehoord.

=== 2. Overwegingen ===
==== 2.1. ====
2.1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: de Wet) kunnen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen of preparaten ongewenste effecten zullen ontstaan voor mens of milieu, bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren, uitvoeren en zich ontdoen van deze stoffen of preparaten.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a en c, van dit artikel, voor zover hier van belang, kunnen hiertoe regelen behoren, inhoudende:
* a. een verbod een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen te verrichten met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten;
* c. een verbod een handeling als onder a bedoeld te verrichten zonder vergunning, verleend door verweerder.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wet worden, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder c, tevens bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden en de gegevens die van de aanvrager kunnen worden verlangd.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van mens en milieu worden geweigerd.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan een vergunning onder beperkingen worden verleend en kunnen aan een vergunning in het belang van de bescherming van mens en milieu voorschriften worden verbonden.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, van het Besluit, een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 24 en 26 van de Wet, is het verboden zonder vergunning van verweerder genetisch gemodificeerde organismen te vervaardigen, te vervoeren, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of zich ervan te ontdoen.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, van het Besluit wordt bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 23 een risico-analyse met betrekking tot de voorgenomen handelingen overgelegd, in ieder geval inhoudende de gegevens, bedoeld in bijlage 3 bij dit Besluit.

Bij de toepassing van artikel 26, tweede en vierde lid, van de Wet komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten voortvloeit.

====2.2.====
2.2. Appellanten sub 1, appellant sub 2 en appellante sub 3 vrezen voor de mogelijk nadelige gevolgen van de introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Appellante sub 3 heeft daarbij gewezen op de mogelijke schade die aan de ecologie en aan gewassen van boeren in de omgeving van de proefvelden kan worden toegebracht. Appellant sub 2 en appellante sub 3 betogen dat niet kan worden volstaan met de enkele aanduiding van de gemeente of de provincie waar de veldproeven worden verricht. In dat verband hebben deze appellanten aangevoerd dat de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in bijlage 3, onder 2, bij het Besluit. Daarin is volgens hen bepaald dat de voorgenomen plaats waar de veldproeven worden verricht nauwkeurig moet worden beschreven.

====2.3. ====
2.3.1 Ingevolge bijlage 3, onder 2, bij het Besluit moet een risico-analyse als bedoeld in artikel 24 van het Besluit met betrekking tot de voorgenomen
handeling, in ieder geval de volgende gegevens in houden:
* a. een beschrijving van de plaats waar de handeling wordt uitgevoerd met gegevens betreffende de situering en de toegankelijkheid voor mens en dier:
* b. een beschrijving van relevante veranderingen die in de nam toekomst in de omgeving van de plaats van handeling kunnen worden verwacht;
* c. een beschrijving van de verspreidingsroute van het organisme of de organismen;
* d. een beschrijving van het ecosysteem waarin de handeling wordt uitgevoerd, en de te verwachten effecten op dat ecosysteem;
* e. de methode en de duur van de handeling;
* f. de wijze waarop de groei en overleving van het organisme en de onder 1 d en 2d bedoelde gegevens kunnen worden gevolgd in de tijd;
* g. de wijze waarop noodmaatregelen kunnen worden getroffen
indien zich nadelige effecten van de handelingen in het milieu voordoen.

==== 2.4.====
2.4. Blijkens de brief van verweerder van 18 juni 2001 is hij voornemens de bestreden besluiten ambtshalve in te trekken naar aanleiding van de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 16 november 2000, bekend onder de nos. 200002946/1, 200004252/1, 200004254/1, 200004255/1, 200004256/1, 200004258/1 en 200004259/1. Verweerder meldt in deze brief dat hij in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft besloten het daarin uitgesproken oordeel te volgen. Uit die uitspraak heeft verweerder afgeleid dat met het oog op de kenbaarheid voor derden aanvragen voor het uitvoeren van werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen een nauwkeurige beschrijving van de locaties dienen te bevatten. Verder wijst hij in de brief op de overweging in de uitspraak van 16 november 2000 van de Voorzitter waarin wordt betwijfeld of de onderhavige aanvragen voldoen aan het bepaalde in artikel 24, tweede lid, van het Besluit, in samenhang met bijlage 3, onder 2, bij het Besluit. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat naar zijn mening de desbetreffende aanvragen wat betreft de vermelding van de plaats waar de proeven worden verricht onvoldoende nauwkeurig zijn en niet voldoen aan de evenvermelde voorschriften van het Besluit. Gelet op dit standpunt na het nemen van de bestreden besluiten moet worden geconcludeerd dat deze in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn voorbereid.

==== 2.5.====
2.5. De beroepen zijn gegrond. Gelet op het voren overwogene dienen de bestreden besluiten geheel te worden vernietigd. De Afdeling laat bespreking van de beroepen voor het overige achterwege.

====2.6.====
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellant sub 2 en appellante sub 3 te worden veroordeeld. Wat appellanten sub 1 betreft, is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

=== 3. Beslissing ===

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

 

* I. verklaart de beroepen gegrond;
* II. vernietigt de besluiten van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 mei 2000, kenmerk DGM/SVS nr. BGGO 99/05, en van 20 juli 2000, met kenmerken DGM/SVS nr. BGGO 98/15, DGM/SVS nr. BGGO 99/01, DGM/SVS nr. BGGO 99/02, DGM/SVS nr. BGGO 99/03, DGM/SVS nr. BGGO 99/04, DGM/SVS nr. BGGO 99/07;
* III. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellant sub 2 en appellante sub 3 in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag voor appellant sub 2 van f 1065,00 en voor appellante sub 3 tot een bedrag van f 1420,00, welke bedragen geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellant sub 2 en appellante sub 3;
* IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht (voor appellanten sub 1 en appellant sub 2 ieder f 225,00 en voor appellante sub 3 f 2700,00) vergoedt.

 

Aldus vastgesteld door mr. J.P.H. Donner, Voorzitter, en drs. M.W.M. Vos-van Gortel en mr. E.M.H. Hirsch Ballip, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Donner Voorzitter

w.g. Plambeck ambtenaar van Staat

 

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2001

159-313. Verzonden: 01 AUG. 2001

Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van oe daad van State, voor deze


== Zie ook ==
Documenten in dossier BGCO 99/05, van der Have, Advanta Seeds, suikerbieten:

== Externe links ==


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Brief aan Raad van State, inzake veldproeven met niet bloeiende GM GLA resistente suikerbieten.

Brief van Lily Eijsten aan de Raad van State, naar aanleiding van besluit VROM om vergunningen ambtshalve in te trekken. Zij is er niet mee eens dat hierdoor niet ingegaan wordt op inhoudelijke argumenten.

== Volledige tekst ==

Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag

Mijne Heren.

Betreft aanvraag voor vergunning voor veldproeven met niet-bloeiende GM GLA resistente SUIKERBIETEN in 9 provincies, Dossier nr, BGGO 99/05 200002946/2, door D.J.v.d.Have/Advanta, Kapelle.

Hermede kom ik terug op de zitting van de Raad van State op 19.6.01 inzake bovengenoemde vergunning.

Door het besluit van VROM om 7 vergunningen ambtshalve in te trekken was de noodzaak vervallen mijn pleitnota voor te lezen – die pleitnota had U toch reeds in bezit.

Ik las zonet de pleitnota van de firma Advanta dd. 19.6.01 en het interview van de heer Noome met de Volkskrant dd, 7.7.01, zodat ik nu mij versneld haast het volgende te schrijven.

Tijdens genoemde zitting is weer niet ter zake gekomen alle bezwaren van mijn pleitnota, resp. mijn bezwaarschrift en mijn beroepechrift, en nu noem ik o.a. de twee zware misleidingen, die te maken hebben met de foutieve tests betr. eczeem/sensibilisatie door het herbicide Finale SL14 en de kwestie van de meerdere substraten van PAT, waarbij absoluut geen sprake was van “Good Laboratory Practice”

Ik verzoek U zeer dringend te willen bewerkstelligen, dat ik inhoudelijke argumenten krijg van Zowel VROM als van COGEM, inzake mijn bezwaren. Uiteindelijk, na aangetekende brieven aan COGEM en VROM heb ik nog steeds niets vernomen.

Is het uiteindelijk niet zo:  geen commentaar op bezwaar-, resp. beroepschrift: geen vergunning. (accoord met bezwaar).

Indien de 7 vergunningen niet verleend worden voor VROM, vanwege het argument betreffende de locaties, dan zouden mijn bezwaren in lucht kunnen opgaan. Vanwege het algemeen belang (explosie van eczeemgevallen) en met het oog op de ontwikkelingen hieromtrent verzoek ik toch om reacties op mijn bezwaren, hoe moeilijk dit ook is. Het “locatieprobleem” was dit keer niet in mijn beroepschrift genoemd!

Gezien de pleitnota van Advanta dd. 19,6,01 waarin zij aanvoeren, dat zij vinden, dat de argumenten betreffende de locatie-omschrijving te mager zijn om intrekking van de vergunning te bereiken, schrijf ik deze brief.

Het is belangrijk, dat de locaties voor iedereen bekend zijn, en dat passanten 1,5 km rondom de proefvelden weg moeten blijven, omdat ik aanneem, dat met de betreffende herbiciden gespoten wordt. Een z.g, “vrije” zone van 1.5 km. is in het belang van de passanten.

Wat zijn de ”’waarborgen”’, dat passanten niet in aanraking kunnen komen met de “drift”? “Drift” niet alleen op de proefvelden, maar straks – na commercialisatie –
(subsidies worden toch met het oog op toekomstige commercie verstrekt?) op landbouwgronden overal in het land?

Sinds enkele jaren zijn de spuitkoppen verbeterd, maar er wordt sowieso met herbiciden gespoten; daarom zijn de planten genetisch gemodificeerd.

Dat bordje “Verboden Toegang” is lariekoek. Dat beschermt NIET de belangen van belanghebbenden – niet van de veredelaar, en niet van de passanten en ook niet van de werker in het veld. Een veiligheidsfunctionaris kan ook niet veel uitrichten, en loopt ook risico (bij eventuele drift). Bovendien: een proefveld ligt ook open en bloot om de herb.- drift van de buren over zich heen te krijgen. Overigens, hebben de agrariërs straks na commercialisatie ook veiligheidsfunctionarissen in dienst?

Laten we zorgen, dat we in Nederland niet zulke ellendige zaken krijgen als in Canada: die boer Schmeiser versus Monsanto.

Er mag met wind of regen niet met herbiciden gespoten worden. Dit is een betrekkelijk waardeloze regel. Als het zo uitkomt wordt er toch gespoten, Zie de kwestie in de buurt van Zwolle waar Mevr. E. een natuurtuin had, die veel bezocht werd. De tuin werd bedorven door de drift van Roundup, verspoten door de buren. Het leven in de bodem was vernield. Schade-eis van f. 100.000,- werd toegewezen. Ze heeft de boel gesust, nadat men haar autoruiten ingooide, enz, en omdat ze toch met de buren moest leven. De verkoopwaarde van de grond zou in die tijd behoorlijk gezakt zijn.

Ik vind het nodig U dit te schrijven,

Met de meeste hoogachting.

Lily Eijsten.

== Zie ook ==

Documenten in dossier BGCO 99/05, van der Have, Advanta Seeds, suikerbieten:


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Pleitnota RvS BGGO 98/23 MOGEN

== Titel ==
Pleitnota aan Raad van State, mbt BGVO 98/23 betreffende vergunning aan Mogen International, inzake veldproeven.
== Omschrijving ==

Pleitnota in vervolg op beroepschrift dd:. 23.6.99 betr. vergunning  aan MOGEN Int., Leiden inzake veldproeven gen. gem. schimmelresistente aardappelplanten, met schimmelresistentie, bacterie-resistentie en kanamycineresistentie;
Dossier BGGO 98/23

== Auteur(s) ==
* Eijsten, Lily

== Volledige tekst ==
AANGETEKEND

Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 BA, DBN HAAG

Mijne Heren,

* Pleitnota in vervolg op beroepschrift dd:. 23.6.99 betr. vergunning  aan MOGEN Int., Leiden inzake veldproeven gen. gem. schimmelresistente aardappelplanten, met schimmelresistentie, bacterie-resistentie en kanamycineresistentie; Dossier BGGO 98/23.

Hiermede verwijs ik naar ons bezwaarschrift dd. 21.2.99, en ons beroepschrift dd. 23.6.99.

Het voornaamste bezwaar betreft het feit, dat van de aardappelplanten na de kasperiode, en voordat zij in het veld zullen gaan, geen goede risico-analyse werd, resp. zal worden gemaakt, maar dat die risico-analyse wordt verschoven naar het verslag betr. de voorgenomen werkzaamheden.

Die voorgenomen werkzaamheden moeten exact worden vermeld en ter inzage worden gelegd. Gebeurt dit niet, dan hebben we te maken met een verminderde inspraakmogelijkheid en verminderde risico-beoordelingsmogelijkheid.

Dit is strijdig met de openheid en transparantie ten aanzien van het “publiek”. Dat bordje “Verboden Toegang” is lariekoek: potentiële effecten buiten de locatie van de veldproef zijn niet voldoende kenbaar.

Dit zou kunnen spelen bij effecten/gevolgen buiten de locatie, b.v. ten aanzien van de schimmels en bacteriën en het antibioticum kanamycine. Door menselijk toedoen is de bodem de laatste 10-tallen jaren vervuild met het antibioticum kanamycine, en het kan nog steeds erger.

Betr. de maximale omvang van de proef van één hectare: in het verweerschrift van VROM 9.8.99: “De omvang van de eventuele effecten op micro-organismen is daarmee voldoende beperkt. Het is daarbij voorts niet te verwachten dat de onderhavige kleinschalige veldexperimenten met genetisch gemodificeerde aardappelplanten een blijvend effect hebben op de in proefobjecten aanwezige micro-organismen.”

Vraag: Wat doen die resistente schimmels en bacteriën in de bodem? Liggen die aan de ketting? Na de teelt moet het proefprojekt braak gelegd worden. Resistenties van bacteriën en schimmels naar onkruid? Beperken die zich tot het proefproject.
Is het bordje “Verboden Toegang” de randvoorwaarde die voorziet in voldoende beheersbaarheid van eventuele effecten?

Mogen vindt, omdat de veldproef slechts een geringe grootte heeft, dat met deze manier van informeren konstrukten summier genoemd in de vergunningaanvrage) een “gepaste risico-analyse” kan worden uitgevoerd, door zowel publiek als ministerie.

Dit vind ik misleidend. Wat heeft geringe grootte te maken met manier van informeren? En WAT is een “gepaste” risico-analyse door publiek, resp. ministerie?

Een “gepaste” risico-analyse is een “Andere” risico-analyse dan een “voorgeschreven” risico-analyse. Hier wordt ook het ministerie als sufferdje neergezet, niet alleen het publiek.

Als de konstrukten “voortdurend” kunnen veranderen, dan is het totaal onvoldoende om slechts de genen te vermelden en per jaar de ”’exacte”’ konstrukten te noemen.

Een analyse moet opheldering geven over de aard en eventuele ongewenste effekten.

Dat volgens inzicht van Mogen de risico-analyses bij geringe veranderingen niet veranderen is in tegenspraak met hetgeen zij één zin eerder schrijven: konstrukten zullen in jaar 1 anders zijn dan aan het begin van de periode. En wat te denken over de risico’s na een lange, lange looptijd?

Hierin zou een gevaar kunnen liggen van de toepassing van de gen-techniek. Je weet nooit wat je krijgt of verwacht (Van Sinterklaas of Zwarte Piet). a + b hoeft helemaal niet c te zijn, zoals men ons graag wil doen geloven. Relatieve instabiliteit is een van de gevaren van de gen-techniek.

Overigens: COGEM stemt in met de formulering in het concept: eerst de resultaten van KASproeven overleggen en dan pas starten met veldproeven.

MOGEN schrijft n.a.v. ons beroep, dat de volledigheid van het dossier door het ministerie geverifieerd werd alvorens het in behandeling werd genomen, maar schrijft eveneens, dat ook na”’ nadere”’ bestudering van de gegevens ruim voldoende aandacht is besteed aan de risico-analyse.

Zij zijn dus uiteindelijk toegekomen aan “nadere bestudering”, en vinden het nu “welletjes”. Zij vinden dat er ruim voldoende ”’aandacht”’ is besteed aan die risico-analyse. Aandacht en diep nadenken heeft zich niet gematerialiseerd in voldoen aan de voorschriften, en zij gaven zichzelf het cijfer 6: ruim voldoende.

Voor proeven met betrekking tot ons voedsel vind ik dat een zeer slechte beurt. Ik vind dit een gevaarlijke houding ten opzichte van de voedselveiligheid. In deze tijd
van calamiteiten verwacht de consument “uiterste inspanning*. MOGEN bespeelt het gebrek aan kennis van de beleidsmakers.

Dat MOGEN extra aandacht vestigt op het feit, dat wij ten onrechte meenden, dat de proeven uiteindelijk dienden voor markttoelating, geeft mij het onprettige gevoel, dat zij de werkzaamheden met de aardappelplanten beschouwen als een “speeltje”. Zal in de toekomst voor deze aardappelen nooit een markttoelating gevraagd worden? Is alles slechts bedoeld als Research? Dient een en ander slechts om de intrinsieke waarde van het bedrijf bij eventuele overname te verhogen? (Patentenwerving). Is dat het doel waarvoor een keten van mensen buiten het bedrijf wordt ingezet? Een “speeltje”: laat de poppetjes dansen? Uiteindelijk rolt het geld van de subsidies in de biotechnologie. Bedoeld om te investeren. Bij overname is alles verdampt. De boeren/eigenaren van het proefveld blijven zitten met resistenties in de bodem en andere onvoorziene gevolgen. Men maakte mij attent op een artikel in de Country land Owner van november 2000, waaruit blijkt dat in Engeland bij verkoop van grond de waarde daarvan aanzienlijk daalde, wanneer er genetisch gemodificeerde gewassen op waren geteeld! Resp. onverkoopbaar bleek! Speculatie-object: nu kopen, en over een aantal jaren winst nemen;

Als er genen/eigenschappen in de plant ingebracht worden, dan krijg je niet een som van die eigenschappen, maar de genen functioneren altijd in samenhang met de volledige genetische achtergrond. Dus de schadelijkheid of onschadelijkheid is afhankelijk van die ingebrachte konstrukten en hun samenhang met de volledige genetische achtergrond.

Als men ongewenste organismen wil elimineren, dan is het, GGO met het killer-element altijd ergens schadelijk. Kun je met die schadelijkheid leren leven, of stelt men, dat die schadelijkheid te verwaarlozen is. Discussiepunt. Dus zijn er GEEN zekerheden.

Veel is onbekend, en de afweging welk belang prevaleert: het economische belang betreft enkelen, en het belang van een goede gezondheid is afhankelijk van de hoeveelheid poppetjes die dansen. Hier is de bevolking machteloos.

Een aantal jaren geleden kwam het CTB voor het voetlicht met 10-tallen hiaten in de kennis. Zijn die al opgelost? Het is toch onverantwoord om bij zoveel onzekerheden beslissingen te nemen die schadelijk kunnen zijn voor de menselijke gezondheid?

De EPA geeft duidelijk aan in hun documentatie, dat ze geen verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de veiligheid van kinderen en volwassenen die zich bevinden in openbaar groen waar gewerkt wordt met Roundup, Liberty/ Basta/Finale en Bt-spray, omdat zij geen voldoende gegevens hebben over die stoffen. ”’Kan de Nederlandse overheid dat wel????”’ Voor food-use en non-fond-use worden dezelfde stoffen gebruikt.

Dat bordje “Verboden Toegang” is een farce. De schadelijke stoffen b.v. van drift van pesticiden kunnen van grote afstand en van alle kanten komen, net hoe de wind waait, en hoe dieren, vogels, insecten vliegen, kruipen, enz. Het heeft niets met veiligheid te maken, het beschermt niemand en niets.

Vraag: Welke organisatorische maatregelen worden er genomen om onbedoelde verspreiding in de bodem van resistente bacteriën en resistente  schimmels te voorkomen? Die verspreiding is reëel.

In het licht van eerder aangevoerde bezwaren en de papieren risico-analyse, waarbij geen ris.analyses werden gemaakt volgens de gestelde richtlijnen, welk punt zeer zwaar telt, vraag ik mede met inachtneming van het volgende, om afwijzing van de vergunning.

Zoals beschreven in de Nota Biotechnologie, betekent voor de teelt in het veld, waarbij geen sprake is van een marktintroductie, dat uitsluitend toestemming wordt verleend indien is aangetoond, dat in de planten geen andere antibioticum-resistentiegenen zijn ingebracht dan de genen nptII en hpt. En dit betekent door onderzoek aan te tonen dat zich in de plant niet het nptIII-gen bevindt. Dit nptIII-gen geeft resistentie voor 17 (zeventien) antibiotica, incl. Amikacine.

L Eijsten.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Transgene herkomst soja-olie aantonen

== Auteur(s) ==

* Eijsten, Lily

== Aantekening Volledige tekst ==

Uit de baaierd van verbindingen in soja-olie geisoleerd.

De enige mogelijkheid om de transgene herkomst aan te tonen is via eiwit of DNA – het transgene gevormde eiwit of het gen zelf.

Die olie bevat geen van beide,
# koude persing
# warme persing – boven 65°. Eiwit en DNA dan weg,
# extractie – 80°, met koolzuur – centrifugeren
#* 2 lagen:
#** le laag – oplossing van vet in koolzuur
#** 2e laag – rotzooi, eiwit,vezels

* olie – hydrofoob
* eiwit – hydrofiel

* Genetic ID – prof. Fagan

* Rikilt – Kuiper, Noteborn, Kok, Dr.Ruiterkamp, v. Dam (TOP)


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

 

PLEITNOTA inzake de vergunning met niet-bloeiende GM GLA-resistente SUIKERBIETEN.

PLEITNOTA voor de zitting op dinsdag 19 juni 2001 inzake de vergunning met niet-bloeiende GM GLA-resistente SUIKERBIETEN van de fa. v.d. Have/Advanta Seeds B.V.,Dossier BGGO 99/05, Uw nr. 200002946/2/M1.

Deze pleitnota heeft veel overeenkomst met die van 23-10-00, maar heeft essentiële wijzigingen die voortkomen uit de beschikbare gegevens betreffende de samenstelling van de herbicide, en is een voorbeeld van niet-transparantie van de eigenschappen van het bestrijdingsmiddel.

Op de beide laakbare feiten, genoemd in ons beroepschrift en bezwaarschrift werd nog steeds niet gereageerd door VROM (en COGEM). Ik schreef u dit op 27 mei jl. “Geen reactie” betekent stilzwijgend erkennen van de genoemde feiten.

Er is hier absoluut geen sprake van “Good Laboratory Practice”, hetgeen de betrouwbaarheid van de verstrekte gegevens zeer ernstig devalueert.

Ik noem ze nog even kort:

1. Geen onderzoek gedaan naar de andere substraten van PAT (bewering, dat er één substraat is van Glufosinaat ammonium.) Zou waarschijnlijk te kostbaar zijn.

2. Foutieve test van eczeem door drift van GLA, na sensibilisatie door GLA: hydrofiele stof getest met hydrofobe drager, zodat de formulering niet in de huid kon doordringen. Zeer laakbaar.

Ik schreef hierover nog op 27-5-01 – geen reactie – stilzwijgend erkennen – vergunning intrekken.

Nog even: vergunning tot gebruik van Liberty, een herbicide met dezelfde componenten als Finale SL 14, aanvankelijk niet verleend, werd toch op juridische gronden, na veel gehakketak, tot midden 2003 wèl verleend door het CTB.

Werkzame stof in die herbiciden is Glufosinaat-ammonium. De formulering – handelsproduct – bevat diverse hulpstoffen, waarvan er een, t.w. AES (alkylether sulfaat) eveneens “werkzaam” is, en verplicht vermeld wordt.

AES geeft cardiovasculaire effecten (vaatvernauwing resp. vaatverwijdering afhankelijk van de dosis). Die juridische gronden laten de schadelijkheid van het middel onverlet.

In vele rapporten werd aangetoond, dat de formulering van het bestrijdingsmiddel (met Andreaskruis) schadelijker is dan de werkzame stof. Hetzelfde fenomeen doet zich overigens ook voor bij Roundup en Bacillus thuringiensis, waar EPA in zijn documentatie duidelijk over is. EPA staat NIET in voor de veiligheid van kinderen en volwassenen, die aan genoemde herbiciden blootgesteld worden in gebieden waar de stoffen gebruikt worden voor non-food-use (spoorwegbermen, parken, enz.) echter dezelfde stof wordt ook gebruikt op akkers voor de voedselproductie.

Voor Bacillus thuringiensis wordt door EPA – aug. ’98 – zo geformuleerd:

“several raports under FIFRA have been made for various Bac. Th. products, claiming allergic reactions. However, the Agency determined these reactions were NOT due to Bac. Th. itself (blijven derhalve nog een aantal hulpstoffen over).

Ongetwijfeld kan het CTB verder uitsluitsel geven, maar niet aan het publiek/consument/slachtoffer. Over die allergische reacties wil ik U desgewenst wel een en ander zenden.

De verleende vergunning voor het herbicide Liberty staat op de tocht, zoals gezegd: tijdelijk toegelaten tot midden 2003.

Proeven met herbiciden op basis van GLA hebben niet veel zin. Wat betreft het beoogde toekomstige gebruik: het product – de suikerbiet – is afhankelijk van het bestrijdingsmiddel, doch de introductie in het milieu is niet veilig voor de menselijke gezondheid.

Wij hebben indertijd in ons bezwaarschrift aangegeven, dat de vergunningverlening niet kan worden gebaseerd op adviezen van oudere datum, die ook nog betroffen lof, mais, koolzaad en biet met GLA – andere gewassen. Het gen-construct komt terecht in het gnoom. Waar moeten wij hierbij aan denken? En wat is de uitwerking daarvan? Onomkeerbaar. Duidelijk: case by case.

De reactie was, dat de COGEM advies uitbracht conform het gevoelen van meerderheid. Dat is een hellend vlak. Er was dus geen helderheid.

Moeten we voor de voedselveiligheid afhankelijk zijn van gevoelens van de meerderheid. Dan vind ik dat er op dit punt toch gebrek is aan kennis, ook bij de COGEM-leden. Zo kwam Jeanne d’Arc op de brandstapel!

Ik wil wel even memoreren, dat het meeste wat ter tafel wordt gebracht betrekking heeft op landbouwkundige vraagstukken. Effecten op de gezondheid van de mens wordt wel, maar minder belicht.

De consument kijkt naar de voedselveiligheid, en die begint NIET bij de slager! De grootste “gemene” deler is het voedselproduct voor mens en dier in de voedselketen, en als onderdeel daarvan de toegepaste herbiciden.

Wat een heel leger van wetenschappers bezighoudt: belofte van minder werk voor de boeren, minder gebruik van herbiciden, meer winst voor de industrie. Allemaal prachtig. Maar bij o.a. dat mindere herbicide-gebruik zet ik een paar vraagtekens. Je zou het kunnen vergelijken met het drinken van een glas bier of een glas jenever: minder drinken! Geen rekening wordt gehouden met het moleculair gewicht van de werkzame stoffen in vergelijkbare middelen.

Het is van de gekke, dat de consument voor detective moet spelen om de milieuschadelijke effecten boven water te halen. Zoals de Heer Blok/VVD volgens de NRC van 8 juni jl. zei: Wij hebben wel een gevoel maar geen helderheid: en toch maatschappelijk ondernemen?

Dus door kennisgebrek kun je niet goed maatschappelijk ondernemen. Dit kennisgebrek mag toch niet de maatschappelijke opvattingen be-invloeden?

Waarom hoort publiek via de media NIETS over de milieuschadelijke effecten, ook niet in de vraagstellingen in de debatten over de voedselONVEILIGHEID?

De minister heeft een aanzienlijke mate van beoordelingsvrijheid, die wordt beperkt door de eis om steeds de landbouwkundige doelstelling van de bestrijdingsmiddelenwet te verwezelijken (d.w.z. de deugdelijkheid van het product herbicide en de milieubescherming.)

Geen ruimte om bij de benutting van die vrijheid andere belangen in aanmerking te nemen, d.w.z. de gezondheidsbescherming van de mens. Die herbiciden mogen prima werken (ze “doden”) doch ze zijn niet in het belang van de consument. De EPA schrijft het zo in het Federal Register dd. febr. 1997 inzake Glufosinaat ammonium op blz. 5335:…”there is dermal absorption of GLA…. has no qualitative data on dermal absorption for the formulation…… Without these data the Agency cannot determine the aggregate risk from exposure to children and adults, nor determine the aggregate risk to the public exposed by these non-food uses of this pesticide” (o.a. in parken enz.) Voor uw informatie ik heb een proces aangespannen voor aanvulling van de tekst in de Bestrijdingsmiddelenwet met de gevaarlijke stoffen en hulpstoffen in de formulering, die niet bekend mogen worden gemaakt!

Het probleem is niet de toxiciteit maar de blootstelling. De biet is afhankelijk van de toepassing van de werkzame stoffen (GLA en AES) en hulpstoffen in het herbicide. Door de onderzoekingen moet de consument zeker zijn dat het middel geen schadelijke nevenwerkingen zal laten ontstaan. GLA maakt 18,5 resp. 20% uit van de formulering en AES 30% – volgens mijn gegevens. Nogmaals: de hulpstoffen in de formulering zijn schadelijker dan de werkzame stof GLA.

Uit de U gezonden “Summary” van Hoechst kunt U duidelijk zien aan de hand van de rood en groen aangegeven regels, dat GLA “technical” en de formulering (handelsproduct) door elkaar worden genoemd, hetgeen de lezer gemakkelijk op een dwaalspoor zou kunnen zetten ten aanzien van de giftigheid. Iskandarova, Uzbekistan, stelt dat Basta (te vergelijken met Liberty) tot klasse I toxisch behoort. (I is de hoogste klasse). AgrEvo weigert de precieze samenstelling prijs te geven aan de burger, en dat is niet in het belang van de volksgezondheid. De consument behoort vergiftigingssymptomen in zijn eigen lijf te kunnen herkennen, en niet afhankelijk te zijn van tijdsgebrek van artsen om de samenstellingsgegevens op te vragen bij het RIVM/Centrum voor vergiftigingen. Men moet altijd vlug kunnen handelen.

En van deze herbicide is de suikerbiet afhankelijk.

Gaarne reacties aan:
L. Eijsten.


Zie ook:  Bezwaarschrift tegen aanvraag markttoelating van genetisch gemodificeerde mais, zodat de planten resistent zij voor glyfosaat


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

PLEITNOTA inzake wijziging van de vergunning om doelbewust genetisch gemodificeerde zonnebloemen in het milieu te brengen

PLEITNOTA voor zitting van dinsdag 19 juni 2001 inzake beschikking voor wijziging van de vergunning van D.J. van der Have BV, Kapelle, om doelbewust genetisch gemodificeerde zonnebloemen in het milieu te brengen BGGO 95/16-3, R. v. St. F03.98.1022, d.w.z. uitbreiding van de lijst met vergunde elementen met een gen (ipt) en een promotor (Psach-12)”

Met ons beroepschrift dd. 24-11-98 en Pleitnota voor de zitting op 9-3-99 gaven wij uitvoerig aan onze bezwaren tegen bovengenoemde wijziging van de vergunning.

Het eerste bezwaar was, dat de vergunning betreft een op een zeer algemenen manier geformuleerde werkwijze en niet op een goed gedefinieerde plant, welke in het milieu wordt gebracht: plannen i.p.v. planten; wij vroegen schorsing, welk verzoek werd toegewezen op 16-3-99.

Het tweede bezwaar betrof de termijn – minder dan twee weken – om te kunnen reageren.

Eerste bezwaar Voor het in het milieu brengen van een plant met geheel nieuwe genetische veranderingen moet een eigen aanvrage worden gedaan; en niet afdoen met “wijziging” van een andere vergunning, en wij vroegen VERNIETIGING VAN DEZE WIJZIGING, resp. vernietiging van de hele vergunning.

Vergunninghoudster beoogde voor het geheel van activiteiten (dus 95/16 + wijzigingen /1 en /2 – betrof uitbreiding met een demonstratieveld, resp. een extra gen-konstrukt, dus nu plus toevoeging van een extra gen-konstrukt (ipt -isotentyl- transferase/schimmelresistentie, stressresistentie, be-invloeding morfologie of habitus – en de promotor Psach 12,) vergunning te krijgen.

De lopende vergunning werd laatstelijk verleend bij beschikking dd. 10-12-96 (incl. wijzigingen /1 en /2).

Bij de laatste aanvrage /3 van 7-5-98 betreffende de toevoeging van het konstrukt ipt/Psach 12, heeft de vergunninghoudster alvast als bijlage I een lijst toegevoegd van de genen (eigenschappen) die onderdeel uitmaken van de vergunning. Dat was op dat moment zeker voorbarig. Een dergelijke vergunning was nog niet verleend. Die werd eerst verleend op 19 oktober 1998.

Voorop wil ik stellen, dat de vergunninghoudster proeven wil doen – maar dan moet daarvoor wel eerst de betreffende vergunning worden aangevraagd.

Het toevoegen van een gen is fundamenteel. Het ingebrachte gen verandert de eigenschappen – logisch – anders zou het zinloos zijn al die moeite te doen!

Maar door die nieuwe toevoegingen zou instabiliteit van eigenschappen veroorzaakt kunnen worden.

Er is ongetwijfeld veel kennis van de aard van de veranderingen en inzicht in mogelijke afwijkingen van het gangbare gedrag en het metabolisme van het GGO nodig, doch interacties kunnen NIET van te voren mathematisch vastgesteld worden. het jurische verhaal is niet biologisch onderbouwd.

Er zal een afwijkend metabolisme plaatsvinden; de natuur gaat zijn eigen gang, en houdt geen rekening met”juridische Regulering”.

Derhalve is een NIEUW GEWAS gecreëerd. Knap genoeg.

En derhalve moet een NIEUWE vergunning worden aangevraagd.

De BASALE VRAAG IS: is het GGO-gewas een NIEUW GEWAS of slechts een variant (nieuw gewas of variëteit) van het uitgangsmateriaal.

CTB ziet het GGO als een nieuw gewas met een afwijkend metabolisme.

COGEM ziet de transgene plant als een nieuw ras van het gewas, waarvan het is afgeleid overeenkomstig het “familiarity”-beginsel. Dat is de basis voor haar risico-evaluatie.

Bij te weinig verschillen tussen uitgangsmateriaal en GGO behandelt COGEM de GGO’s als zijnde gelijk aan het “oude” gewas.

MAAR: dan moet je wel eerst een PLANT hebben en geen plan. Richtlijn 90/220 dd. 20-12-00, items 19 en 20, moet wel aangehouden worden.

Over dat nieuwe gewas – met een afwijkend metabolisme: -Toevoeging van een konstrukt levert verschillen op in metabolisme, en er zijn bedoelde en onbedoelde verschillen met het uitgangsmateriaal. Een voorbeeld is de AVEBE-aardappel, waarin de toch aanwezige antibioticum-resistentie (Amykacin) niet bedoeld was, maar grote schade toebracht aan de firma, die niet wil inzien, dat Amykacin o.a. het laatste redmiddel kan zijn bij TBC, welke ziekte door verminderde immuniteit bij de bevolking de kop weer opsteekt.

COGEM beoordeelt de risico’s van het GGO voor mens en milieu PER GEVAL, en wel een beoordeling op veiligheid voor de consument bij chonische consumptie en de VCVNV op basis van blootstellingsgegevens, die door de PRODUCENT in het dossier worden meegegeven. Deze laatste beoordeelt het gehele product en stelt in principe geen normen voor individuele metabolieten.

Even tussen haakjes: COGEM noch VCVNV noch CTB beoordelen GGO’s uit het buitenland op residuen, resp. metabolieten van bestrijdingsmiddelen. Ik wil hier wel op die lacune attenderen. Laat staan op de overige hulpstoffen in het bestrijdingsmiddel.

Ik voer hier de consument ten tonele, omdat de producten van de zonnebloemplant gebruikt worden – niet alleen voor de vaas, maar vooral voor bakkerijproducten, olie, en veevoer. En via dat veevoer o.a. komt de boel weer in de voedselketen.

Het is toch de bedoeling dat de zonnebloementeelt straks economisch belangrijk zal worden! Dan moet nu al bekeken worden of de residuen van o.a. die herbicide-resistentie, gewijzigde metabolieten, enz. voor de consument risico’s opleveren.

Het blijft niet bij proefvelden. Bij schaalvergroting zullen grotere doseringen, resp. vaker toepassen van bestrijdingsmiddelen, meer risico’s opleveren voor de toepasser. Dit is een reëel risico.

Door het grote aantal konstrukten heeft de vergunninghoudster ruime keuze en mogelijkheden deze konstrukten straks in te zetten.

Hoe zit het met de genmobiliteit: ongewenste overdracht van genen naar verwante wilde soorten? Probleem.

Resistente onkruiden. Indien de kans aanwezig is, dan zal de overdracht een keer optreden. Dat geeft dan weer een toevoeging aan het natuurlijk proces van resistentieontwikkeling in onkruiden.

Ontwikkeling van transgene gewassen is contraproduktief met het beleidsvoornemen tot vermindering van de afhankelijkheid van herbiciden. Het blokkeert de invoering van duurzame alternatieven.

Nogmaals, er wordt NIET een goed concreet gedefinieerde plant in het milieu gebracht. Er bestaat alleen een plan. Ik verwijs hier naar item 25 van de richtlijn 90/220. Alvorens een “stap” te kunnen doen, moet de plant eerst een “satisfactory” fieldtesting ondergaan. Dan moet je wel een plant hebben.

Aan richtlijn 90/220 moet men zich toch houden?

Overall-opmerking: De onderhavige paraplu-constructie is onjuist, misleidend voor het publiek.

Tweede bezwaar. Ik wil nog wel opmerken – juist in dit geval, waar het om een “fundamentele” wijziging gaat: verandering van het gnoom van de ge-introduceerde plant – dat twee weken om commentaar te leveren te kort is.

Er behoort gelegenheid te zijn literatuuronderzoek te doen, informatie in te winnen, eventuele onbedoelde fouten te traceren enz. en dat willen wij niet de zweep van de wagenmenners in onze nek voelen. Dit is een punt waar Prof. Dr. W. M. F. Jongen, voorzitter van de commissie Risicovolle voedermiddelen, op doelde in zijn rapport “Voedermiddelen en risico’s voor de consument van dierlijke producten”, waar hij in het voorwoord schrijft: “De commissie is zich ervan bewust, dat er veel meer informatie voorhanden is, maar heeft zich vanuit de geformuleerde opdracht (bestuderen van 2 rapporten van Rikilt en 1 rapport van TNO) en de tijdsdruk waaronder gewerkt moest worden in haar analyse beperkt tot de drie voorliggende rapporten. De bevindingen van de commissie moeten dan ook in dat licht bezien worden…..”

Dit soort zaken zijn niet in het belang van de veiligheid whatsoever. Een deskresearch (literatuurstudie) kost f 50.000, — en enkele maanden en een staf medewerkers. Maar dan zal je ook wel wat hebben!

Maar als iemand – zonder subsidie – en waarschijnlijk met dezelfde literatuur – nuttige zaken aandraagt, gaat het niet aan toespelingen en opmerkingen te plaatsen (namens VROM) als “ruiten ingooien” e.d. Het is natuurlijk wel ludiek bedoeld, maar ik wil het in officiële stukken NIET lezen! Groot Slem SA kwetsbaar – 1 down!

De kwestie is, je moet dieper graven, misschien beter en langer nadenken en de opgegeven literatuur controleren. Dat dit heel erg nodig is, betreft het geval van de Backgrounder betreffende de soja van Monsanto. hierin werden 36 literatuurreferenties aangehaald. Hebben wij allemaal opgevraagd. Het bleek dat de helft niet toepasbaar was voor Nederlandse omstandigheden, een aantal helemaal niet zo gunstig waren voor het Monsanto-product, en een aantal niet te verkrijgen was, ook niet in het buitenland. Er bleef niet veel over van de dikdoenerij van Monsanto. Klopte met onze ervaring.

Wie verwacht eigenlijk ook, dat iemand hun mededelingen in twijfel zou trekken. Het geheel kostte ons twee maanden plus kosten!

Een reactie op het commentaar van VROM: iets wat wij noemen “totale vergunning” is inderdaad een totale vergunning. Zoals hiervoor reeds gezegd: de zogenoemde wijziging betreft een toevoeging van een geheel konstrukt. Dat moet worden opgevat als een NIEUW RAS van een gewas waarvan het is afgeleid, overeenkomstig het “familiarity” beginsel, zoals geformuleerd door OECD. Het is voor de COGEM basis voor hun risico-evaluatie.

Maar: als er geen planten zijn, maar slechts plannen op wat voor gronden wordt dan de vergunning eigenlijk afgegeven? EEN IMAGINAIRE VERGUNNING? Nou, die kan je net zo goed missen. Is die menselijke gezondheid soms ook imaginair?

Ons bezwaar is gegrondvest in de richtlijn 90/220, en dat “noemen wij ook zo”. “Inderdaad” is niet concreet aangegeven wat in het milieu werd gebracht – (zou moeten zijn “wordt”). Ik zie dat tenminste nergens. U wel?

Een vergunning voor HYPOTHETISCHE planten is knap ongezond.

Inderdaad heeft het publiek GEEN INZICHT in de gang van zaken, en inderdaad is de wijzigingsvergunning ONEIGENLIJK TOEPASSING VAN HET BESLUIT GGO.

Als verweerder dit een “gewone wijziging” in de vergunningsprocedure vindt, dan ben ik zo vrij te moeten constateren dat verweerder of zijn adviseurs een zeker gebrek aan kennis verweten moet worden.

Wijzigingen van eigenschappen bij mensen geeft inderdaad ook de nodige commotie. Waar zou je blijven als verweerder een vergunning zou verlenen om hypothetische nieuwe mensenrassen te creëren?

Het lijkt simpel, maar in 1996 had natuurlijk ook nooit een vergunning voor hypothetische planten mogen worden verleend ingevolge richtlijn 90/220.

Wij hebben toen ook “anoniem” bezwaar aangetekend, zie bijlage (eerder gestuurd), omdat wij vermoedden en nu nog vermoeden, dat “achtergrondinformatie” ontbrak. Vele vergunningen voor hypothetische planten verhoogt aanzienlijk de intrinsieke waarde van het bedrijf – vooral bij een eventuele overname.

Goedgekeurde “plannen” vallen niet onder richtlijn 90/220.

CONCLUSIE: Ik blijf bij onze indertijd gemaakte bezwaren. Het commentaar van VROM dd.12-5-99 maakt de zaak nog maar ernstiger en helaas ook door gebrek aan kennis. (Pleitnota van VROM kan ik niet goed lezen wegens te kleine letters: geen deferentie voor mensen met slechte ogen!!)

Gaarne reacties aan:
L. Eijsten.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten..

Intrekking besluiten BGGO 99/05 Advanta Seeds Suikerbieten door VROM

== Titel ==

Intrekking besluiten dossier BGGO 99/05, Advanta Seeds suikerbieten, door de minister van VROM

== Omschrijving ==

Intrekking vergunning voor proefveld verleend ten Hava, Advanta Seeds.

== Auteur(s) ==
* minister van VROM

== Volledige tekst ==
Van:
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijnstraat 8, 2515 XP Den Haag

Centrale Sector, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken.

Aan:
Mevrouw L. Eijsten, Ceintuurbaan 266, 1072 GJ AMSTERDAM.

Kenmerk: MJZ2001067452 Datum : 18 JUNI 2001

Onderwerp:

Inzake het beroep tegen het besluit d.d. 8 mei 2000 tot vergunningverlening aan Advanta Seeds (BGGO 99/05)

 

Geachte mevrouw Eijsten,

Met het oog op de behandeling van bovenvermelde zaken heb ik heden de Voorzitter van de Raad van State bericht volgens bijgaande brief.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor deze: de directeur Juridische Zaken,

—-

Van:
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Centrale Sector, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken

 

Aan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhalte

Uw kenmerk: nrs. 200002946/2/ etc. Uw brief: 5 januari 2001 en 17 mei 2001
Kenmerk: MJZ2001067418 Datum: 18 JUNI 2001

 

Onderwerp

Inzake beroepen van L. Eijsten,  (wijlen) J. van der Meulen en Stichting Greenpeace Nederland te Amsterdam (appellanten), tegen mijn besluiten van 20 juli 2000, onder nrs. 200002946/2, 200004252/2, 200004254/2, 200004255/2, 200004256/2, 200004258/2, 200004259/2

 

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van uw brieven d.d. 5 januari 2001 en 17 mei 2001 met bovenvermelde kenmerken, bericht ik u het volgende.

Met betrekking tot de bovenvermelde zaken heeft Uw Voorzitter bij uitspraak van 16 november 2000, de verzoeken om voorlopige voorziening van appellanten toegewezen en zijn mijn besluiten geschorst.

Uit de uitspraak van de Voorzitter komt naar voren dat, met het oog op de kenbaarheid voor derden, aanvragen om vergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden een nauwkeurige beschrijving van de lokaties dienen te bevatten. De Voorzitter betwijfelt of de onderhavige aanvragen op dit punt voldoen aan het bepaalde in artikel 24, tweede lid, in samenhang met bijlage 3, onder twee, van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen. De Voorzitter betwijfelt om die reden of de aanvragen in behandeling hadden mogen worden genomen.

Ik heb in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij besloten het oordeel van Uw Voorzitter te volgen. Teneinde gevolg te kunnen geven aan deze uitspraak kunnen mijn besluiten niet in stand blijven. Ik heb daarom besloten de procedure in gang te zetten tot ambtshalve intrekking van de bestreden besluiten. Afschriften van deze beslissingen zal ik U zo spoedig mogelijk doen toekomen.

Gelet op het voorgaande, zie ik af van het uitbrengen van een verweerschrift in de bij Uw college aanhangige beroepszaken.
Ik ga er mee accoord indien u aan de uitspraak een proceskostenveroordeling verbindt.

Een afschrift van deze brief heb ik heden verzonden naar appellanten. Ik vertrouw erop U hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

voor deze: de directeur Juridische Zaken

== Zie ook ==


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Commentaar op artikel in NRC “Supermarkt dringt landbouw veiligheid op” vervolg

Onderstaande brief is ter publicatie aangeboden aan het N.R.C.

Amsterdam, 16 april 2001.

NRC
T.a.v. de Heer Volkert Jensma,
Hoofdredacteur,
Postbus 8987,
3009 TH Rotterdam.

CONSUMENTENVERTROUWEN

Geachte Heer Jensma,

Op 6 april jl. schreef ik u n.a.v. het artikel “Supermarkt dringt Landbouw veiligheid op”, doch helaas mocht ik geen reactie ontvangen.

Het rapport van LNV – Expertisecentrum – dat verleden week het licht zag geeft mij aanleiding om deze aanvulling op mijn brief te schrijven.

Die deskundigen/experts die dat rapport schreven, wie zijn dat? Dat rapport geeft aan, dat de wettelijk voorgeschreven doses bestrijdingsmiddelen worden overschreden. Geen herbiciden, geen overschrijding, dat is logisch. Maar zouden de experts niet bedoelen: de normen voor residuen van bestrijdingsmiddelen, genoemd in de bestrijdingsmiddelenwet?

Uit het rapport moet blijken, dat de voedselveiligheid van producten uit de gangbare sector gegarandeerd is. door wie? Bla, bla! Welke verzekeringsmaatschappij? Overheid?

Er zijn normen vastgesteld voor residuen in voedsel, b.v. voor glufosinaatresiduen in aardappelen 0.5 mg/kg (ppm); voor glyfosaatresiduen in wilde paddestoelen 50 ppm, in sojabonen 20 ppm, in schapennieren, in runder- en geitennieren 2 ppm, in varkensnieren 0.5 ppm, enz.

De laatste update van de EPA, USA, geeft aan o.a. voor glyfosaat: grain 20 ppm, suikerbietenpulp 25 ppm, koolzaad meal 15 ppm, koolzaad seed 10 ppm, enz, alles zonder AMPA.

En voor glyfosaatresiduen in nieren van cattle, goats, hogs, horses, sheep: 4.0 ppm en voor lever van deze dieren, 0.5 ppm. Lever en nieren van pluimvee mogen 0.5 ppm glyfosaatresiduen bevatten.

Dit alles uitgerekend op basis van wat hetgeen een “normaal” persoon gedurende zijn leven eet. Je mag niet buiten de boot vallen! Hele kleine babies, die per kg/gewicht boven het normale moeten eten komen er slecht af.

Echter………. bij de normen is uitgegaan van de werkzame stof, dus glufonisaat technical en glyfosaat technical, en niet van de toegevoegde stoffen, samen vormende de formulering. Hierover bezit ik een groot aantal documenten. In de USA geeft de EPA dus normen, die ook voor ons belangrijk zijn met het oog op ge-importeerde producten, b.v. diervoer.

Zoals ik U reeds schreef zijn de stoffen die in de formulering zitten schadelijker dan de werkzame stof. Dit geldt niet alleen voor Finale, Liberty of Basta, op basis van glufosinaat ammonium, maar ook voor Roundup met de werkzame stof glyfosaat. De werkzame stoffen worden veelal toegepast in laboratoriumproeven. De schadelijkheid voor o.a. huidirritaties, oogirritaties, inademing, enz. wordt aangegeven in klassen: I, II, III en IV, waarbij klasse I het meest toxisch is. Hierover wil nog wel eens misverstand bestaan, maar de EPA-gegevens zijn hierover duidelijk.

Zo bevat BASTA – en waarschijnlijk ook dus Liberty – 30% AES (alkylether sulfaat), dat cardiovasculaire effecten geeft.

Het is de bedoeling dat het CTB (College Toelating Bestrijdingsmiddelen) van alle toevoegingen analyses maakt, alvorens goedkeuring te geven!

Maar wat lees ik in de Bestrijdingsmiddelenwet – Voorschriften EG (E-1.1) op blad 144 en 143: (deel 2)

“In de regel volstaat het deze proeven uit te voeren met het hoofdtype van de formulering waarvoor toelating wordt gevraagd.”

Wat zeggen de experts nu? Of er zijn niet voldoende analyses gedaan of de overheid trekt zich van de schadelijkheid niets aan.

Alles ten nadele van de consument – zijn wij allemaal!!

De betreffende documenten kunt u te allen tijde bij mij inzien. Met vriendelijke groeten,

L. Eijsten

Adres:

L. Eijsten


Zie ook:
Commentaar op artikel in NRC “Supermarkt dringt landbouw veiligheid op”

Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.